SCHIPHOL - Luchtvaartenthousiast en paralympisch triatleet Geert Schipper kan door een vliegtuigongeluk nauwelijks lopen en is gebonden aan beenbeugels en een rolstoel. Dankzij extreme wilskracht, een ijzersterk lichaam en een enorm doorzettingsvermogen, heeft hij de afgelopen tien jaar een serie indrukwekkende prestaties in zijn topsport neergezet.
Schipper werd tweede bij de Paralympics in Rio en veroverde diverse Europese en wereldtitels. Dit jaar viel hij in Tokio met een knappe vierde plaats net buiten de medailles.
Wat doe je op dit moment?
“Het is nu mijn off-season en dan train ik echt voor mijn plezier. Vandaag heb ik een half uurtje gefietst en een half uur getraind op mijn wheeler, de race-rolstoel waarmee ik het hardlooponderdeel van de triatlon doe. Daar kan ik nu echt van genieten. Voor de Paralympische Spelen was ik zes dagen per week keihard aan het trainen en op een gegeven moment had ik daar minder plezier in. De fysieke trainingsbelasting kan ik prima aan, maar het iedere keer weer ‘moeten’, dat werd steeds lastiger.”
Wanneer is jouw liefde voor de luchtvaart begonnen?
“Ik ben opgegroeid op een grote boerderij in Noord-Holland. Daar ben ik als kind van een jaar of acht begonnen met het vouwen van vliegtuigjes. Al snel kreeg ik een boekje met voorbeelden van papieren vliegtuigjes en daarmee ging ik aan de slag. Op een gegeven moment ontdekte ik dat als ik de vleugel aan de voorkant net iets boller maakte, het vliegtuig beter vloog. Ik was echt aan het experimenteren en ontdekken. Als ik het vliegtuigje wat zwaarder maakte, dan vloog het opeens veel mooier, al viel het ook harder naar beneden. Dus probeerde ik het met wat meer snelheid, door het vliegtuig harder de lucht in te gooien. Ook dat werkte goed. Later maakte ik vliegtuigjes van de houten plankjes van sinaasappelkistjes. Dagen werkte ik aan het mooi rond maken van de vleugelvoorkant. Als ik dan ook nog de achterkant van de vleugel flinterdun maakte, dan vloog het toestel zo formidabel goed, dat het wel een meter of vijftien verder in het weiland terecht kwam. Dat vond ik heel interessant.”
Wanneer vloog je voor het eerst?
“Mijn oma woonde vlakbij het zweefvliegveld van Castricum en daar heb ik me op mijn zeventiende aangemeld. Een jaar later had ik mijn vliegbewijs. Ik was helemaal verkocht. Dit waren geen modelletjes die je moest bouwen en weggooien, je zat er zelf in! Ik hoefde zelfs niet meer te vragen of ik mee mocht vliegen, ik kon het zelf!”
Had je zelf professioneel willen vliegen?
“Op de zweefvliegclub leerde je andere jongens en meiden kennen, waarvan een aantal al bezig was met een professionele vliegopleiding. Dat wilde ik ook, maar mijn MBO-bouwkundeopleiding zonder wiskunde was niet genoeg om me daarvoor aan te melden. Ik heb nog geprobeerd om in het laatste jaar ook examen te doen in wis- en natuurkunde, maar dat is helaas niet gelukt. Ik haalde mijn diploma en was meteen helemaal klaar met school. Ik ging werken als timmerman, maar ben wel blijven vliegen. Naast het zweefvliegen ben ik gaan parachutespringen, parapenten en motorvliegen.”
Wat betekende de luchtvaart voor je?
“Heel veel, maar het bleef lastig om een weg te vinden naar een professionele toekomst in de lucht. De kosten van de opleiding zijn hoog en het gebrek aan scholing bleef meespelen. Ik heb in die tijd nog wel een lange reis door Canada en Amerika gemaakt, waarbij ik ook gekeken heb naar de mogelijkheden om daar professioneel te gaan vliegen. Ik denk nu wel eens, had ik het maar geprobeerd. De mogelijkheden en kansen waren er, maar ik heb de veilige kant gekozen om het niet te doen. Eenmaal terug pakte ik mijn oude leventje in de bouw weer op. Toch realiseerde ik me dat dat niet was wat ik wilde en ik ben weer verder gaan zoeken in de luchtvaart. Ik werd aangenomen bij de opleiding tot verkeersleider bij de luchtmacht en later bij de marine, maar die heb ik helaas niet af mogen maken omdat ik tijdens een van de praktijkexamens in de simulator een fout maakte. Ik was er behoorlijk ziek van. Gelukkig kon ik weer aan de slag in de timmerfabriek. Daar werkte ik met heel veel plezier aan aparte klusjes, zoals kozijnen met ingewikkelde schuifpuien en draaideuren. Ik verzon de gekste oplossingen voor de mooiste dingen.”
Dat was eigenlijk precies wat je op je achtste deed met die houten vleugels.
“Ja, ik heb een heel sterke drang om wat in mijn hoofd zit, ook te doen. Als jongetje had ik in mijn hoofd dat ik timmerman wilde worden en dat ben ik geworden. Ik wilde ook heel graag piloot worden en ook dat is gelukt. Eigenlijk zijn al mijn dromen wel uitgekomen. Totdat ik in de zomer van 2004 een ongeluk kreeg met mijn eigen deltavliegtuigje. Door onervarenheid met de besturing van deze ultralight kwam ik met een klap naast de landingsbaan in het weiland terecht.”
‘Terwijl iedereen tegen me zei wat ik niet meer kon, was ik aan het bedenken wat ik wel zou kunnen’
Wat betekende het ongeluk voor je?
“In het ziekenhuis zei iedereen tegen me dat ik nooit meer zou kunnen staan of lopen. Ik moest me gaan voorbereiden op een leven in een rolstoel. Maar op het moment dat ze dat zeiden, lag ik in een bed en zat ik dus niet in een rolstoel. Na een week of twee zei ik tegen mezelf: ‘Als ik dan in een rolstoel kan zitten, kan ik ook op een gewone stoel zitten en als ik op een bed kan liggen, dan kan ik ook op een bank liggen.’ Terwijl iedereen tegen me zei wat ik niet meer kon, was ik aan het bedenken wat ik wel zou kunnen. Ik kwam horizontaal op een brancard het revalidatiecentrum binnen, maar was vastbesloten om het gebouw verticaal te verlaten. Dat is na een half jaar ook gelukt. Na heel veel trainen, kon ik eerst met een rollator en later met beenbeugels een heel klein beetje lopen. Een jaar later heb ik geprobeerd om weer te vliegen in een zweefvliegtuig. Op zich ging dat wel, maar alleen in een hele simpele beginnerskist. In de veel smallere moderne zwevers ging het echt niet met mijn beenbeugels en daarom heb ik uiteindelijk mijn papieren laten verlopen. Ik had tien jaar met heel veel plezier gevlogen en nu werd het tijd voor iets anders.”
Dat werd de sport?
“Ja, maar mijn interesse voor de luchtvaart is altijd gebleven. Als ik op vakantie of tijdens mijn trainingsrondjes in de buurt van een vliegveldje ben, dan moet ik er naartoe. Gewoon om even naar de vliegtuigen te kijken. Soms denk ik dan: ‘Ja Geert, dat heb je allemaal laten wegvliegen door een stommiteit!’ Maar dankzij mijn ongeluk heb ik er ook ontzettend veel mooie dingen voor teruggekregen. Ik zit dan wel in een rolstoel, maar ik heb nu ook een geweldige vrouw en drie prachtige dochters en ik heb er een fantastische sport door gekregen. Die sport is nu mijn werk geworden en door de sport kan ik toch ook een paar keer per jaar naar de wedstrijdlocaties vliegen.”