De tien driemotorige elfjes met hun vrouwennamen die we hadden zijn ons stilletjes aan het verlaten. Het laatste en, in mijn ogen mooiste, McDonnell Douglas-schip heeft zijn diensten er bijna op zitten. Dat betekent dat haar vliegers geleidelijk aan ook naar divisies met andere typen vliegtuigen worden omgeschoold. Ik dus ook.
En zo maakte ik verleden week mijn laatste vlucht, toevalligerwijs zowel heen als terug, met de ‘Marie Curie’ naar San Francisco; die prachtige stad met zijn Golden Gate brug, die de afgelopen tien jaar voor zo veel symbool heeft gestaan voor me.
Als we binnenvliegen is alles nog onder een wolkendek verborgen. De co maakt een waardige, zachte landing op de baan van het vliegveld van de stad waar, in vele opzichten, er een afscheid op me wacht. Ik heb er veel meegemaakt, teveel om in een columpje op te noemen, en ik ga er nu, samen met die prachtige MD11, afscheid van nemen. Zo rijd ik een dag later in een heerlijke paardencabriolet uit mijn dak gaand nog eens een keer over het dek van die 75 jaar oude aardrode brug, en staar er even later vanaf een uitzichtpunt overheen terwijl de herinneringen door me heen gaan. Zo denk ik aan een Iraanse steen, waarvan ik zeker weet dat hij er onder ligt. Aan de mensen waarvan ik hield en houd waarmee ik vroeger ook op dit punt heb staan staren. Aan al de keren dat ik er over heen gelopen ben; in het echt en in gedachten. Zo’n brug symboliseert alles. Maar het is gedaan; afscheid nu, en even later laat ik de brug via de tolpoort achter.
De volgende dag komt de co vertellen dat hij zijn geplande helikoptertripje naar de Golden Gate niet door kan laten gaan, dat er dus plaatsen open zijn; of iemand anders wil. De helikopter zou ook onder de brug door gaan. Wat? Onder? Kan dat? Mag dat? Dat lijkt me te link. De stewardess naast me aan het ontbijt, die ook twee kinderen heeft, thuis twijfelt geen moment. Ja! De coco (extra vlieger) ook niet en er is nog een steward die wil. Wat moet ik doen? Al is het misschien wel wat meer riskant dan doorsnee; deze gelegenheid krijg ik vast nooit meer. Buiten is het een scherp heldere dag met ongelimiteerd zicht. What the hell! Ik ga!
En zo zitten we later die middag gevieren met verhoogde hartslag op 1000 voet om even later van over de stad de brug te zien naderen vanuit een ongebruikelijke hoek. Met zijn sterke tuien aan de kabels die over de enorme pilaren gronden via de dragende ankers aan beide zijden. Met zijn lange brugdek die oevers bij elkaar brengt. Dan duikt de helikopter richting brug en lager om onder het 75 meter hoge brugdek te komen. En daar, pas onder de brug ga ik eindelijk zien wat ik nooit heb kunnen, of willen zien. Door de grove driehoekige, dikgeverfde, stalen structuur die het brugdek steunt; de voeten van de pilaren die het immer kille, snelstromende oceaanwater, wat aan ze vreet, moeten weerstaan. Alles wat niet mooi is maar nou eenmaal bij elkaar moet komen; er bij hoort om de weg te dragen was duidelijk, in die vlucht op een kwetsbare hoogte waar je je normaal niet bevind.
Dan, onder het dek vandaan, trekken de wieken ons steil naar boven, de hemel in, en draait de helikopter om ons, over de brug, weer terug te brengen. Ik kijk even binnen, zie de stewardess, maar geen van ons beiden is echt bezig te realiseren dat we dan toch mogelijk terugkeren naar onze kinderen. Alles wat we gezien hebben is nog niet ingezonken. Buiten in al zijn heldere pracht ligt nog de brug. Het was dus niet alleen een afscheid. Onder die brug heb ik gezien hoe een verbinding pas écht kan werken. Hoe sterker het fundament, hoe groter de draagkracht, wát de rauwe elementen ook proberen. Net na vertrek de volgende dag hebben we de brug voor een laatste maal gegroet. Als een ander mens bracht het elfje mij naar huis en gaf me mijn mooiste landing.
Paul Melkert
Verkeersvlieger